Artikels

Passage uit boek

Krantenartikel

Tijdschriftartikel/
Catalogusartikel

Begeleidende tekst

Klik op een titel om de inhoud te bekijken.

Jaren '60 en '70:

Herwig Driesschaert

2de Prijs Rotary Club - Brussel 1965.

Provinciale Prijs voor Grafiek van West­ Vlaanderen 1966.

Herwig Driesschaert werd in het Kortrijkse smedencentrum geboren op 7 februari 1938. Na enkele leerjaren in de edelsmeedkunst trok hij, samen met enkele vrienden naar het Hoger Instituut St.-Lucas te Gent, waar hij in 1962 de Grote Prijs behaalde met een verzameling monotypes, getiteld "De Hoofdzonden".

Twee dominanten overheersen in het werk van Herwig Driesschaert: de mens en de natuur. De mens die, ondanks de immer voortschrijdende mechanisatie van het leven, ondanks de dictatuur van een bekrompen burgerlijke levensinstelling, de herinnering bewaard heeft aan de natuur en tracht te ontsnappen aan dit voor hem onnatuurlijk leven.

En dan de natuur: niet deze die door mensenhanden werd dienstbaar gemaakt, maar de natuur die moeder is

van het geschapene, de moeder van onze instincten, de veilige schuilplaats voor wie zich angstig voor de wereld wil verbergen; de natuur in zijn oeroude, soms grillige maar levensechte vormen, de omarmende ontplooiing van struik, boom, blad en bladertak; de voedende, levenswekkende stroom van nerven, venen, wortels; het ongekunsteld meesterwerk van Gods handen.

Mens en natuur worden in het werk van Driesschaert onscheidbaar verbonden. De natuur geeft leven en trekt leven tot zich, waarbij de mens dit leven aanvaardt en in zich opneemt als deel van het eigen wezen. Deze mens is geen geïdealiseerd wezen. Het is de mens van onze tijd, die angst heeft, zich eenzaam voelt, gruwt van de zinloosheden en uiterlijkheden en uiteindelijk rust vindt in de natuur.

Mens en natuur worden echter niet realistisch weergegeven, maar omgevormd, herschapen in dienst van de inhoud, in antwoord op de persoonlijke gevoelshouding van de kunstenaar.

Tekeningen naar de natuur vormen basis en vertrekpunt, maar evolueren geleidelijk naarmate de ideeën groeien en de emotie toeneemt. Uiteindelijk verwerven ze hun definitieve gestalte dank zij een ver doorgedreven, ingewikkelde, maar rijke vormtechniek.

Het resultaat is don ook een nieuwe figuratie, die dankbaar gebruik maakt van de verschijningsvormen van de natuur en waarin de mens verschijnt als een eigen, verantwoorde en doorvoelde expressievorm vol existentiële geladenheid.

Nu eens verschijnt de mens geborgen en geworteld in de natuur, diep in elkaar gedoken en ineengehurkt als een kind in de moederschoot, omsloten door enkele bladeren; elders verschijnt de mens in bewondering voor de natuur, niet als een geëxalteerde, maar opgenomen in de natuur, zelf natuur geworden en de natuur een verlenging en verruiming van het eigen ik.

Dr. J. Janssens

Artikel van Dr. J. Janssens over Herwig Driesschaert uit de catalogus n.a.v. de groepstentoonstelling "Hedendaagse Vlaamse Fantastiek" in Antwerpen van 4-13 maart 1967.

Herwig Driesschaert

Maatschappijkritiek is geen voorrecht van romanschrijvers en sociologen. Ook beeldende kunstenaars korrigeren daarmee graag het al te star beeld dat men zich van hun œuvre heeft gevormd. Goya, Daumier en Toulouse Lautrec zijn namen die hierbij spontaan te binnen schieten. Deze wetenschap levert mogelijk het risiko dat scherpe observatie hoger aangeslagen zou worden dan beeldend vermogen. De prent van een geschiedkundige samenhang boeit altijd. Zij verschaft echter lang niet altijd antwoord op alle vragen. Op welk moment immers van het scheppingsproces gaat de koele waarneming over in sociale kritiek of in persoonlijk engagement?

Welke bijbedoelingen waaraan de artiest zelf nooit gedacht heeft, blijven wingewest van de toeschouwer? Hebben Breugel en Brouwer zich gewaagd over de grens tussen "Wahrheit und Dichtung" om archiefstukken na te laten, of werden deze postuum ingehaald? Kunst- werken gedragen zich geregeld als Janus met het dubbel gelaat: het ene verhult zijn maker, het andere daagt ons uit. Een pittige tekening kan plotseling een gevaarlijke spotprent worden.

Wij hadden deze inleiding nodig om het werk van Herwig Driesschaert te kunnen benaderen zonder hals over kop terecht te komen in de val van zijn verbluffend talent om menselijke situaties in beeld te brengen.

Want het is echt meer dan dat.

Misschien eerst een woord over zijn in het oog springende vakkennis? In 1966 won hij te Brugge de toen pas gestichte Provinciale Prijs voor grafiek, met drie technisch ontzettend moeilijke bladen: zeer komplekse samenstelling, dooreen- strengeling van vormen, onontwarbare takkebossen waarin de mens als vast- gekluisterd zat. Echt het eerste vers uit Dante's Inferno: “In het midden van de reis door ons leven hervond ik mijzelf in een duister woud", eksisten- tialistisch en virtuoos, maar in precies déze ingewikkelde vorm duidelijk nog het (heerlijk) stamelen van een jong kunstenaar.

Een paar jaar later waren de tekeningen in dit opzicht duidelijk geworden.


De mens in bewondering voor de natuur (100 x 130 cm, pentekening, 1966, Provinciale Prijs voor de Grafiek, West-Vlaanderen) door H. Driesschaert.

Ambachtelijk hadden zij echter niets ingeboet van hun verbijsterende vaardigheid. Het technisch raffinement bleek alleen wat meer omfloerst; het was geen demonstratie meer maar een verworven kenmerk. Er tekende zich dus een ontwikkeling af in de klassieke zin van het woord: de groei van het meesterschap in het vak, dat van virtuose kompleksiteit en jeugdige verliefdheid op het eigen kunnen geleidelijk klimt naar ogenschijnlijke eenvoud, een uitzuiveringsproces dat trouwens steeds meer betekenis ging verlenen aan het wit. Ook de tema's werden iets eenvoudiger.

Al vanaf het begin waren de tekeningen van Herwig Driesschaert sterk gekondenseerde mededelingen geweest over de mens.


Vooral zocht hij plastische ekwivalenten over de verhouding tot het leven en zijn opgaven, de relaties tot de anderen, de binding met de levenspartner.

Dikwijls, en met onmiskenbare voorliefde, werden tragische situaties in beeld gebracht. Het leven bleek bijzonder ingewikkeld te zijn en vol gevaren. De mens kon er alleen maar in verstrikt geraken. De personages poogden zich weliswaar daaruit te bevrijden maar tegelijk dreigden zij dieper erin weg te zinken. Om ze te herkennen moest de toeschouwer ze, op zijn beurt, proberen los te maken uit het kluwen van lijnen en verstrikte vlakken, een haast onaards woud waarin het menselijk drama plastisch werd verzinnebeeld. Liet men de dramatis personae los, dan deinde hun vluchtig beeld weer weg om te verdoezelen in de plooien van de droom waaruit het was ontstaan.

Ouden van Dagen (één uit een serie van 40 houtskooltekeningen, 80 x 55 cm, 1970) door H. Driesschaert.
Het voorportaal van de wedren (115 x 90 cm , houtskool, 1974) door H. Driesschaert.

Kijken naar deze tekeningen was moeizaam herkennen en opnieuw afscheid nemen. Deze virtuoze bladen moesten wel indruk maken op de verbeelding van al wie ze onder ogen kreeg.

Driesschaert stond met zijn uitbeelding van de levensangst niet alleen, stellig niet in die jaren. Zijn oudere stadsgenoot, Marcel Notebaert, had reeds vroeger met andere middelen naar analoge duidingen gezocht. Ook hij had de mens ingekapseld en gekluisterd. Binnen de brede stroming van het post-ekspressionisme dat bovendien werd gebiologeerd door de beeldenvoorraad van het surrealisme, zouden nog andere geestesgenoten gesignaleerd kunnen worden. Terloops ook dit: Driesschaert heeft grieks-latijns m.o. achter de rug. Is dit studietype wellicht meer ontvankelijk voor de hierboven geschetste tematiek dan bijvoorbeeld vakgenoten met een

opleiding moderne of technische humaniora?

Drukken de menswetenschappen hun aparte stempel op het beeldend vermogen, met alles wat ze insluiten en meesjouwen aan Westeuropese traditie? En is dit een balast of een prikkel?

Wij durven te stellen dat de interne "redelijkheid" van de tekeningen van vóór 1970 wortelde in Driesschaerts eigen eksistentialisme. Hij poogde het drama van de splitsing tussen menselijke wezens die voor elkaar waren voorbestemd, of de machteloze uitbraakpoging van de egoïst uit zijn uitzichtloos wereldje op te vangen in zijn moraliteiten , ze a.h.w. voor zichzelf te neutraliseren in koel overwogen komposities die onvermijdelijk de projektie moesten zijn van een nog niet geheel ontward gedachtenkluwen.

De amazone (160 x 90 cm, lavi, 1974} door H. Driesschaert.

Want hoe schitterend deze werken ook waren, wegens de intieme binding tussen idee en vorm waren zij niet zo maar leesbaar. Zij postuleerden een mentale vereniging alvorens de kern van hun geheim prijs te geven. Driesschaert ging nu, altans op sommige bladen, ook een procédé aanwenden van diepdruk. Zo verscheen er op de zachte huid van het dikke papier het nauwelijks zichtbare silhouet van bijvoorbeeld een vreemde hand. De tekenkunst leek daarmee ook de tastzin uit te dagen met een spierwitte sensualiteit van buitenaf, een hand die het blad kwam aftasten naar de waarheid achter de bizarre verschijning van de mens.

Toen gebeurde er iets merkwaardigs. In feite had de kunstenaar, die ontzaglijk veel bleef werken (de jongste drie jaren ongeveer 500 tekeningen waarvan een 140-tal in zijn ogen genade gevonden hebben), voor zijn vormgeving overwegend geput uit jarenlang opgespaarde ideeën. Wat hij wist over de mens en wat hij over hen uitbeeldde waren zo te zien personifikaties van abstrakte gedachten, teorieën, in de war gestuurde levenssystemen. Heeft Driesschaert toen ervaren dat hij daarmee niet eindeloos kon blijven doorgaan zonder op een gegeven ogenblik te stoten op repeterende kunstmatigheid?

Feit is dat hij, nauwelijks merkbaar, overgestapt is van die eerste ideële periode naar een onderhands toegenomen realisme.

Na de wedren (115 x 90 cm, akwarel, 1974) door H. Driesschaert.

Het sleutelmoment in die tijd is, rond 1970-'71, een uitgebreide reeks studies naar levend model en portretten van ouden van dagen. Wie deze bladen naast elkaar legt en ze vergelijkt met die uit de periode 1966-'68 bemerkt onmiddellijk verschil én

verwantschap binnen een ononderbroken gedachtengang. Die nieuwe, heel realistische en dikwijls zielige modellen gelijken de vleesgeworden vroegere personages. Zowel de types in hun smalle leefkamertjes als de kompositie waarin zij verenigd zijn, gehoorzamen aan de

oudere symbolistische kontekst. Ook deze lieden hebben een onontkoombaar levenslot te ondergaan. Maar vanwege het nadrukkelijk realisme is de herkenning voor ons direkter, gemakkelijker en in zekere zin gaver, en het visueel en mentaal kontakt daarom sterker geladen.


Tijdens de paardenwedren (135 x 135 cm, pastel, 1974) door H. Driesschaert.

Daar blijkt pas voor goed hoe de eenvoud der middelen kan trillen van autenticiteit, als zij door jarenlange arbeid en omgang met ongetwijfeld moeilijke opgaven dààrop is getraind. Zijn levendige geboortestad en haar omgeving moeten dus in het leven en werk van Herwig Driesschaert een bepaald nieuwe, zeer frisse betekenis hebben gekregen, waaraan hij als artiest veel heeft.

Hij zelf schrijft daarover: “Het werk dat ik vandaag realiseer, verschilt in de grond zeer weinig van het vroegere. Het is (nu) een rechtstreekser benaderen van een onderwerp waarin de vormgeving een andere meer direkte schriftuur vertoont. Het is een antwoord op de maatschappij waarin we leven, of liever de mensen bewust maken in welke mate zij hun dagelijks leven slijten. De positieve en negatieve kanten vind ik terug op de paardenwedrennen , een onuitputtelijke bron van inspiratie! De gedragingen en expressies van de mensen (spel, drift, nijd, angst enz.) boeien mij, en het pittoreske van de kledij waarin alles gehuld zit, een inspiratiebron waar ik nog vele jaren zal op werken...”

Ook op deze jongste bladen, nu geregeld opgewerkt met pastelachtige kleur, herkent men gemakkelijk de hand uit het ouder werk. Maar de grijparmen van het spookachtig bos, of de

krampachtige greep op het beddelaken van een bejaarde in doodsangst, zijn hier verzacht tot Leonardeske schaduwen. Nu lichten daaruit de sierlijke vormen op van mondaine dames een hand, een arm, een haast eterisch gelaat. De observatie van de personages blijft ongemeen raak. Dit zijn geen bedachte abstrakties meer van hoe men zich een menselijke leefsituatie indenkt, maar de scherpe röntgen-foto's van het individu. Hun virtuoze uitvoering roept de beste tekeningen op van een Verdegem of een Hendrickx. Potlood is omgetoverd tot fluweel, tot bont, tot levend vlees en bloed. Eindelijk is de metamorfoze van materie in geest reëel.

Zowel de kunstenaar als de toeschouwer beleven binnenpret aan dit eigentijdse défilé uit de “comédie humaine”. Als nevenverschijnsel voert het ons terug naar de aanhef van dit opstel.

Gaby Gyselen, Brugge

Artikel van G. Gyselen uit Ons Erfdeel, jaargang 18, nummer 3, mei-juni 1975.

Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976
Ontmoeting1976

Passage uit het boek Herwig Driesschaert, p. 7-25, uitgeverij Lannoo, 1976.

Jaren '80:

Herwig Driesschaert

Elk werk van Herwig Driesschaert is een plastische gebeurtenis. Deze kunstenaar bedenkt en schept beeldende vormen om zijn werkelijkheid, die soms ook de onze is, te laten zien en ervaren. Plastische moeilijkheden schrikken hem niet af. Integendeel, zij genieten zijn voorkeur en hij lost ze op met klassiek meesterschap. Die virtuositeit maskeert geen vlucht uit de problematiek van de moderne kunst. Hij staat immers open voor wat daarin gebeurt, maar om te vertolken wat hem boeit heeft hij niet genoeg aan wat zij aanbiedt.

Bij de aanvang van zijn carrière ging de voorkeur van deze geboren tekenaar uit naar de uitbeelding van de mens in een kluwen van uiterst dramatische situaties. De personages bevonden zich als in het "woeste en ruwe en ondoordringbare woud" uit de Eerste zang van Dante's Inferno. Zij waren uitzichtloos verstrikt geraakt in doornachtig struikgewas en in hun angstaanjagend lot schuilde duistere symboliek.

Later volgden talrijke studies en portretten van ouden van dagen die door het leven getekend en geteisterd waren. Zij verschijnen ook in het jongste werk. Deze marginale figuren stellen geen waardeloos wrakhout voor. Zij hebben de doortocht door het woud tot een goed einde gebracht en hun levensavond wordt piëteitsvol met potlood versierd. In een derde faze is Herwig Driesschaert op het spoor gekomen van de pittoreske menigte die zich beweegt in de mondaine sfeer van de hippodroom. Hij noteerde scherpzinnig haar houdingen en gebaren, herinnerde zich haar lotgenoten uit zijn dantesk debuut, maar isoleerde de personages nu in de lichtcirkel van hun buitensporigheid. De grote pasteltekening van de naakte dame in de paardenmolen verwijst naar dat ijdel spel. De waarnemingen zijn niet vrij van leedvermaak.

Bijzonder leerzaam zijn de tekenbladen waarop Driesschaert tussendoor een aantal kleine voorstudies heeft samengebracht. Zij laten zien dat het menselijk model voor deze leraar tekenen naar het leven geen geheimen heeft.

Hij behandelt het onbeschroomd in alle denkbare houdingen en met het materiaal van zijn voorkeur: potlood en houtskool, pastel en waterverf, en de sonore schaduw van met terpentijn verdund van Dyck-bruin. De gestalten en de situaties die hij daarmee oproept zouden echter nooit uitrijzen boven koud en levenloos akademisme indien de tekenaar ze niet zou hebben doordrenkt met zijn persoonlijke emotie.

Dit blijkt niet alleen uit het ouder werk; het komt nog sterker tot uitdrukking in de bladen die hem hebben teruggevoerd naar de wereld van zijn kindertijd. Daarin roept Driesschaert het decor en de atmosfeer op van het modeatelier van zijn moeder. Het zoontje kon er onbevangen gadeslaan hoe zij in de weer was met kliënten die uitgebreid en bedachtzaam overleg kwamen plegen over weefsels, kleuren en modellen. Met gespannen aandacht woonde hij het ceremonieel bij van het draperen en herschikken, waarbij de dames ook hoed en schoenen betrokken die ze voor de gelegenheid hadden meegebracht.


De zachte klank van het gekeuvel en een vlies van parfum vermengden zich met de lichtzure geur van laken en zijde. De personages stonden kritisch voor de hoge spiegel, bewogen langzaam heen en weer, en gleden zijn verbeelding binnen. Wij komen met dergelijke evokatie terecht in de wereld van de psycho-analyse met zijn benaderingen van het onderbewuste. Carl Jung beweert dat het gecivilizeerd bewustzijn van de mens zich gaandeweg verwijderd heeft van zijn fundamentele instinkten. Ik kan mij niet voorstellen wat Herwig Driesschaert zou getekend hebben indien zijn pril bewustzijn in het huiselijk atelier niet enigszins zou zijn gecivilizeerd. Misschien nog alleen maar paarden en geen mensen? Maar de verwijzingen naar toen zijn in het oeuvre openlijk voorhanden. Zij worden over de jaren heen in het groot portret van zijn ouders zelfs zonder meer gemonumentalizeerd.

Toch gaat het op dergelijke bladen niet om doorzichtig getekende herinneringen.

Herwig Driesschaert zit niet meer gehurkt naast de kleren-passende dame spelden op te rapen, - gesteld dat hij dat nog zou mogen doen-, maar hij heeft op zijn eerbare memorie het jongere warm overlevend beeld geënt van al zijn ervaringen sindsdien. Nu heeft hijzelf voor het poserend model kledij uit het huiselijk arsenaal meegebracht, en hij laat het ceremonieel uit de kindertijd uitgebreid overdoen, nu volwassen en volgedragen, en in de zwoele drapering openhartig sensueel. Naargelang de oude taferelen aldus opnieuw tot leven en beweging komen, worden daaraan andere gevoelens toegevoegd en verwerven zij een dimensie die zowel decennia overspant als tintelend aktueel is geworden. Want wat Driesschaert daar, mede uit de neerslag van toen, aan het tekenen is, maakt zich meester van zijn fantasie. Hier gebeurt wat ook een auteur kan ervaren als hij een verhaal aan het schrijven is: personages nemen hem bij de hand, voeren hem binnen in hun eigen bestaan, en vertrouwen hem geheimen toe.

Een vorm tekenen wordt dan iemand niet alleen formeel in beeld brengen, maar hem bovendien inwendig componeren, d.w.z. dialogeren met het leven zelf en proberen het zichtbaar te maken.

Niet altijd kan of hoeft dit te gebeuren in gelijke mate of met dezelfde intensiteit. In alle werken gaat het wezenlijk om het scheppen van een plastische vorm. De interpretatie komt dan wel vanzelf.

Dit beginsel geldt zowel als een kunstenaar omgaat met geometrische abstrakties als met figuratieve beelden die zoveel gemakkelijker misleiden omdat de toeschouwer daarin meent te herkennen wat hij reeds kent. In het jongste werk trekt Herwig Driesschaert de lijn van vroeger verder door, maar weer nieuwe aksenten verschijnen of worden ons duidelijker. Het moet namelijk opvallen dat studies die onbetwistbaar op en voor zichzelf bestaan tegelijk fungeren als een drempel naar andere bladen waarop hun motief ontwikkeld wordt, maar zich tegelijk verder van het oorspronkelijke verwijdert.


Zo komen thematische groepen tot stand die de fascinerende invloed van een enkel beeld op de auteur illustreren. Wat bijvoorbeeld in een reeks van tekeningen naar model begint als een virtuoze behandeling van de gegeven vorm, met staaltjes van schitterend raccourci, ondergaat onverwacht een fundamentele wending. De afgebeelde vrouw keert het gelaat naar de toeschouwer. Deze wordt dus betrokken in haar bestaan, terwijl de vrouw zelf in het zijne wordt gepersonaliseerd. Wenst zij alleen zich te laten zien of bewonderen, of even met hem te koketteren? Op een volgend blad is zij van houding veranderd. Maar ook de situatie is anders geworden. Zij is nu vergezeld van een hond of van een kat die uit haar armen springt. Nog elders nemen de dieren zelf de boodschap over. Maar hoe angstwekkend zien de honden er plots uit, en wat voor bizarre personages houden hen in toom. Zij lijken wel feeksen, om niet te zeggen levende skeletten verwant met de dierbare gezellinnen van Goya en Ensor, schikgodinnen die sinds eeuwen in de verbeelding leven.

Een gelijkaardig proces speelt zich af in een kleine reeks van liggende figuren waarvan één uit een toestand van halve sluimer ontwaakt en plots als met een krampachtige gil haar machteloosheid schijnt te ervaren. De overgang van de akademische waarneming naar de konfrontatie met het dramatisch levensmoment wordt op de spits gedreven in een groep van vijf onafhankelijke bladen die we naar eigen believen kunnen zien als een vreemde ontmoeting. Zo'n cyclisch opgebouwd gedachtenpatroon komt in het ceuvre van Herwig Driesschaert wel meer voor. Het kenmerkt zijn aanleg en vermoedelijk ook zijn behoefte om een gegeven levenssituatie in haar verschillende stadia samen in beeld te brengen.

Zo heeft hij, een paar jaar geleden, iedereen verrast met zijn lithografische cyclus De droefheid is in handbereik naar de gelijknamige bundel van Gwij Mandelinck. Een van de motieven daaruit, - een man met een bizarre zotskap op, en die een jonge vrouw beschermend de hand op het hoofd legt, - is trouwens als zelfstandige tekening hernomen.

De groep van de Vreemde Ontmoeting is daar, ook thematisch, nauw mee verwant. In vrijwel elk beeld kontrasteert het vitalisme van de jonge vrouw met de haast afwezige lijdzaamheid van de mannelijke figuur waar zij omheen dartelt. Er zijn een paar prachtige bladen bij. Misschien kunnen wij het kontrast tussen die twee vreemde verliefden verklaren vanuit een andere vertikale kompositie die niet direkt bij dezelfde groep thuishoort. De voorstelling wordt gesitueerd in een treinwagen of autobus, en blijkbaar mogen wij in de man op het voorplan hetzelfde personage herkennen om wie het in de reeks Vreemde Ontmoeting te doen is.

Hier wordt hij indringend aangestaard door een aangekleed geraamte. Het verder doordenken op de doodsgedachte, reeds aanwezig in de lithografische cyclus, maar ook in ouder werk. sluit ongetwijfeld méér in dan een eigentijdse plastische oplossing voor een klassiek thema. De melancholie die er de drijfveer van is, woont in de diepste plooien van de menselijke ziel.


"Ik geef het grif toe, schrijft de Deense wijsgeer Sören Kierkegaard: in zekere zin is het geen slecht teken wanneer iemand zwaarmoedig is, want over het algemeen overvalt zwaarmoedigheid alleen de meestbegaafden, degenen die echt hunkeren naar de voortdurende wedergeboorte van de mens".

En in het essay De wieg van het verdriet, waarin Jacques Claes de niet te ontwijken tweespalt poogt te verklaren die sinds de late middeleeuwen onze onzekerheden vergezelt, stipt hij aan: "Het leven baart melancholie om zijn ware dimensies te manifesteren".

Het oeuvre van Herwig Driesschaert valt stellig niet ten prooi aan pessimisme zonder uitkomst, maar het getuigt voor zijn eerlijkheid als artiest en voor zijn authenticiteit als mens dat hij de zwartste momenten niet uit de weg wil gaan. In alles waaraan hij meesterlijk gestalte blijft geven tot in de schamperste satire, liggen vreugde en verdriet op heel korte afstand van elkaar, zoals in het leven zelf.

Gaby Gyselen

Tekst van G. Gyselen uit de begeleidende map ter gelegenheid van de tentoontstelling bij Janssen Pharmaceutica (Beerse, Maart 1985).

Vrouw1986
Uit het thema "Vrouw" - potlood - 90x120 cm

HERWIG DRIESSCHAERT

Hij studeerde aan de Stedelijke Academie van Kortrijk en aan het Hoger Instituut voor Beeldende Kunsten Sint-Lucas te Gent.

Hij zoekt aan zijn klassieke plastische vormen de essentie en de emotie van zijn onderwerpen weer te geven.

Hij stelde ten toon o.a. te Antwerpen, Tielt, Gent, Kortrijk, Brussel alsook te Eind­hoven, Nurnberg en Bad-Godesberg.

Vrouw1986
Uit het thema "Vrouw" - pastel op papier - 100x150 cm
Vrouw1986
Vrouw1986
Uit het thema "Vrouw" - lavis met penseel - 90x120 cm

Deze catalogus werd samengesteld door de vrienden van Nederloo naar aanleiding van de tentoonstelling "de vrouw en de kunstenaar" en werd gereasliseerd door de BBL.

Jaren '90:

OVER HERWIG DRIESSCHAERT

NAAR AANLEIDING VAN EEN TENTOONSTELLING IN KORTRIJK, 1990

Herwig Driesschaert heeft Lite Lo leren kennen een kleine eeuw na haar dood. Hij zag de foto die Stijn Streuvels ooit van haar had gemaakt, en het beeld liet hem niet meer los. Het eerste wat hij met haar kon doen, was van de foto een tekening te maken. Precies alsof de oude vrouw daar voor hem had gezeten, zoals zij het voor Streuvels had gedaan, de stok tussen de knieën, de handen eromheen, de kin vooruit en het hoofd iets te hoog, de ogen bijna dicht omdat ze zolang in de zon had moeten kijken, de tandeloze mond een en al perkamenten ouderdom.

Toen gebeurde er iets vreemd. Lite Lo werd na­melijk weer levend. Ze liet haar stok met het knoestige handvat op de grond vallen en sloeg de lange dunne armen om het lijf. Haar bouwvallig gelaat begon krampachtig te bewegen en zelfs haar lippen proefden weer aan woorden. Zij ging warempel rondscharrelen in het atelier waar zij haar tweede leven aan te danken had en ze trok allerlei spullen aan, met afzichtelijke behaagzucht.

Deze vrouw te tekenen was voor Herwig Dries­schaert het enige middel om aan de zinsbegooche­ling te ontsnappen. Zijn bevreemdende cyclus Lite Lo is een voorlopig antwoord op de vraag naar de geheime krachten die iemands verbeelding kunnen overrompelen. Het was ook de enige manier om te antwoorden en om zo de betovering te doorbreken.

Want kunstenaars worden betoverd.

Herwig Driesschaert heeft zich niet geïnteresseerd aan de literaire lotgevallen van zijn model. Hij heeft het naturalistisch genrestukje waarin Streuvels haar en haar gore gezellinnen met boter­hammen, koffie en brandewijn zat voedert, niet eens willen lezen. Wat kan hem Lenteleven schelen? A quoi bon? Een schilder hoeft niet te lonken naar het model van de schrijver. Maar als dat model zijn levenswegen kruist, kan niemand hem verwijten dat het onverwacht en ongevraagd zijn oeuvre binnendringt en zich daar een aantal bladen ver in nestelt en niet meer weg te jagen is.

Een andere vraag is natuurlijk waarom Herwig Driesschaert in godsnaam zo'n lelijk wijf in huis haalt? We hebben daar moeite mee. Zij is niet mooi om naar te kijken. Als er dan nog geen andere waren! Het is een jarenoud raadsel in dit oeuvre. Zover als men er in terugbladert, stoot men op marginaliteit.

Misschien herinnert men zich het debuut. Schitte­rende bladen, virtuoos getekend, met een verstren­geling van takkenbossen ... En iedereen vroeg zich af hoe hij het gedaan had gekregen... Maar bij nader toezien bleek het een cel waarin de artiest de mens gevangen had gezet.


Later, toen de akelige droom geluwd en het barokke decor gesnoeid waren, trad de vrede in van huiselijke toestanden. Maar niet voor lang. Herwig Driesschaert wilde de wereld registreren in haar totaliteit en misschien wel in haar allerindi­vidueelste extremen. Hij was een koele, onbarm­hartige observator. Zijn tekeningen, van hoe mensen zich gedragen op de renbaan, of van hoe ze in het rusthuis wachten op wat onvermijdelijk komt, zijn onverbiddelijke processen-verbaal van het menselijk tekort.

Daartussen kwamen de adempauzes van het gewoon tekenen naar het levend model - zijn basisvak - waar de toeschouwer alleen maar moest naar kijken. Zonder bijgedachten. Kijken en genieten van de ogenschijnlijk eenvoudige com­ponenten, die van een tekening een onverbrekelijke eenheid maken. De vormen, de lijnen, de contrasten, schaduw en licht, afwezigheid en aanwezig zijn. Zien wat iemand kan bereiken met een stompje potlood van niemendal. Ontdekken hoe materie wordt vergeestelijkt. Dingen die tot stand komen voor altijd. Buiten de tijd. Zonder enige verwijzing dan naar zichzelf. Tekeningen om gelukkig mee te zijn.

Soms kiest Herwig Driesschaert er een uit om ze groter te hernemen. Dan ontmoet men haar als een oude kennissen in een van zijn forse pastelschilderijen. "Wat ben jij groot geworden, kind." Of men ontdekt dat hij ze al eens eerder heeft neergekrab­beld op de microkosmos van zijn schetsbladen. Daar had hij haar voor het eerst geformuleerd, een prille inval voor later. Men spreekt soms over continuïteit. Binnen dit vak kan het alleen maar zo.

Blijven de kristallisatiepunten waar wij niet om­heen kunnen. Wij niet, nadat ook de kunstenaar er niet omheen heeft gekund. Of niet gewild. / ... /

Misschien kunnen wij alles wat rond Lite Lo is gebeurd of nog te gebeuren staat - want in deze dingen weet je nooit - enigszins verklaren. Maar zij is niet te vatten in één enkel blad, 't wordt een cyclus, omdat een kunstenaar de emotie die zich van hem meester maakt, gewoon niet met één enkel blad van zich af kan tekenen, wat dacht je? / ... /

Tussen de ontelbare tekeningen naar het leven, de portretten en de genrestudies, doemt af en toe werk op dat ons ongemakkelijk maakt. Ons, en waarschijnlijk dus ook de maker ervan, want hij beslist hoe de voorstelling eruit ziet. Hij stoffeert het toneel. Hij kiest de attributen. Hij verdeelt de rollen en regisseert de associatie van de beelden. Daaruit spreken zijn fantasie en zijn lyrische persoonlijkheid. / ... / Hij heeft behoefte aan een hele reeks tekeningen, een heuse cyclus zonder numerus clausus, die een samenhangend betoog vormt en als een waaier open plooit en in elkaar past. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat de kunstenaar even zoveel bladen nodig heeft gehad als er reacties waren op het fatum dat op hem afkwam. / ... /

Dergelijke momenten van bezinning beheersen natuurlijk niet het oeuvre in zijn geheel. Naar het aantal vormen zij de uitzondering. Hun indrin­gende kracht wordt trouwens gerelativeerd met een vleugje humor of met een schimpscheut. Even pinkogen naar de toeschouwer. Maar zij blijven latent aanwezig. De plastische vormgeving waar­mee alles gezegd wordt, is - voorbij het stadium van het academisme - zonder aarzeling klassiek. Zo is ook de vitaliteit van de prachtige gestalten waarmee de nare momenten op afstand gehouden worden. Men behoort immers de moderniteit van Herwig Driesschaert niet zozeer te zoeken in de adequate ontplooiing van zijn figuratie, dan wel in de maatschappelijke kritiek waarmee hij de eigentijdse samenleving onverbiddelijk blijft gadeslaan.

Gaby Gyselen, Kortrijk, 14 september 1990

ohd1990

Artikel uit 1990 door G. Gyselen, opgenomen in het boek tekeningen en pastels, p. 17-18, Groeninghe uitgeverij, 2004.

Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3
Classic3

Passage uit het boek classic 3, ter gelegenheid van de derde internationale biënnale: actuele levenstijl - antiek - moderne kunst, november 1991.

Jaren 2000 tot 2010:

DE CHARMES VAN DE (DES-)ILLUSIE

NAAR AANLEIDING VAN DE TENTOONSTELLING IN TIELT, 2002

Velen onder ons kennen het oeuvre van Herwig Driesschaert sinds jaar en dag. Zoals u blijf ik gefascineerd door de bruisende creativiteit waarmee hij zijn wereld plastisch gestalte geeft, maar ook geïntrigeerd door de vraag: hoe zit Driesschaert's wereld in elkaar?

Vandaag staan we voor een vijftigtal werken, groot en klein. Frivole dametjes en uitdagende naaktmodellen kijken ons aan; oude mannen gluren als stille genieters naar al dat moois; een carnavalstoet trekt voorbij; een nar dommelt weg in zijn luie stoel. Sommige scènes druipen van sarcasme; in andere lees je een ironische knipoog; in nog andere voel je de bewondering zinderen. Hoe rijm je dat te saam?

Alle goeie dingen bestaan uit drie. Driesschaert dus zeker ook. Ik formuleer een hypothese: de wereld van Driesschaert kunnen we lezen als een drieluik: 1° centraal: het modeatelier of het boudoir: de wereld van de jonge vrouwen, de Claudia Schiffertjes, de snoezepoezen, waar Driesschaert geboeid en licht ironisch op neer­ kijkt; 2° links: de straat, het publieke forum, de wereld van de Baas Ganzendoncks, voorwerp van zijn sarcasme; 3° rechts: het atelier van de kunste­ naar, de sacrale ruimte waar de cultus van het naaktmodel, van Venus, wordt gevierd, zonder enige reserve. Of, een beetje simplistisch: het vagevuur van de vrouwenwereld, de hel van de mannenwereld, de hemel van de kunstwereld.

Klopt dit schema? U ziet voor u een sleutelwerk voor deze tentoonstelling én voor het hele oeuvre van Driesschaert: "Het interieur van de nar". In dit oeuvre fungeert de nar vaak als het "alter ego" van de kunstenaar. De nar was en is een dubbel­ zinnig figuur: hij geniet een ongehoorde vrijheid van spreken, maar ... hij staat wel in dienst van de machtigen ; hij leeft tussen de happy few van de upper-class, maar ... hij hoort er niet echt bij: hij wordt geduld, tot nader orde. Zo is de nar altijd een beetje een tragisch figuur: gezeten tussen twee stoelen, geprangd tussen twee werelden: enerzijds afhankelijk van zijn machtige brood­ heren die hem met een vingerknip kunnen buiten kegelen, anderzijds deelgenoot aan de wereld van de schone schijn en de geniepige intriges om de macht.

Driesschaert voelt zich de nar van zijn tijd, gepri­ vilegieerd én getormenteerd. Geprivilegieerd: als kind had hij het voorrecht, in het modeatelier van zijn moeder, te leven in de coulissen van glamour en glitter; als volwassene geniet de kunstenaar de vrijheid om deze wereld voor schut te zetten. Getormenteerd: heel vroeg reeds wist hij dat hij nooit zou kunnen leven zonder deze wereld van klatergoud: voor Driesschaert ging en gaat er van deze wereld een onweerstaanbare aantrekkings­ kracht uit. Maar heel vroeg ook wist hij dat hij er nooit echt zou toe behoren, en dit om twee redenen.


Eén: het modeatelier is de exclusieve wereld van de vrouw. Een kind wordt er nog geduld, zolang het nog niet tot "de jaren van discretie", de jaren "des onderscheids" is gekomen. En een volwassen man - een modeontwerper of een kunstenaar - komt er alleen maar in, als hij bereid is zijn talent helemaal in dienst te stellen van de schoonheid van de vrouw. Twee: heel vroeg wist Driesschaert ook dat hij er niet wou (!) bijhoren, omdat hij heel vroeg ontdekte hoe leeg en illusoir die wereld is. Jaren later moest hij vast­ stellen dat dé(!) wereld ook vaak maar een schijn­ vertoning is. De vergelijking was gauw gemaakt: sindsdien is voor onze kunstenaar het wereldje van de glamour de charmante maar bedrieglijke icoon van de wereld van de schone schijn. Is hij dan nergens veilig? Toch wel: in het kunstatelier! Daar kan hij zijn Venus ongeremd "venereren". Kortom: dé wereld is een "projectie" van het modeatelier, het kunstenaarsatelier biedt hem "protectie".

Terug naar ons sleutelwerk. De kunstenaar-nar ligt languit in een luie zetel. Een "Einzelganger": hij zit afgewend van de straat, symbool voor de wereld van de hypocrieten, de schijnheiligen, de zelf­ genoegzamen. Maar hij zit ook afgewend van de mooie naakte vrouw die achteraan poseert. Met de straat heeft hij een halfslachtige relatie: het boven­ stuk van het poortje staat half open, maar het onderstuk is vergrendeld: de nar is een getuige, geen medespeler. Maar ook met de naakte vrouw is zijn relatie dubbelzinnig: ze poseert wel in zijn territorium, in zijn atelier, maar ... zij "poseert"! Zij is een model, en een model neemt afstand van de kunstenaar, en hij van haar. Beseft hij dat ook zij hem een illusie voorhoudt?

Een illusie, jawel: de naakte Venus is immers de incarnatie van de wereld van bedrog en illusie, maar geësthetiseerd en dus geïmmuniseerd. Zij is zijn "péché mignon": de geliefde (!) afstraling van de werelden van de schone schijn, geliefd want .. door hem beheers­ baar! Het model voert een spelletje van verleiding op, net als de Claudia Schiffertjes, maar ... op bevel en volgens de regie van de artiest zelf! De domi­ nantie van de kunstenaar-nar over het naaktmodel is zijn zoete wraak voor zijn machteloosheid, zowel tegenover de Baas Ganzendoncks van deze wereld als tegenover de al te verleidelijke snoezepoezen.

De kunstenaar-nar leeft dus op het snijpunt van drie werelden waarin niets is wat het lijkt: de straat niet, het modeatelier niet, maar ook niet zijn eigenste plek, het kunstatelier met het naaktmodel! De kunstenaar-nar wijst de sociale maskerade van de wereld en van de modieuze trends met de vinger, maar ... hij houdt er wel een privé-maskerade op na: het plastische spel met het naaktmodel! En via het "model" regeert de kunstenaar-nar over een stukje illusoire wereld. Zoals elke nar, is ook de kunste­ naar-nar gecompromitteerd! Maar, dames en heren, is deze kunstenaar-nar soms geen metafoor voor ons, kijkers? Geamuseerd én gecompromitteerd!?

Even terzijde: is het wel zo dat dé wereld voor onze kunstenaar één grote maskerade is? Kijken we eens naar een ander werk, Het nieuwe licht. Een werk is, in een plastisch oeuvre, wat een hoofdstuk is in een boek: je hoort ze samen te lezen. Welnu, wat zien we hier? Een zelfgenoeg-zame man, met al zijn eretekens op de borst gespeld.


Hij laat zich door de stad voeren in zijn "fauteuil de PDG", getorst door mannen met Venetiaanse maskers. Een scène uit een carnaval, ja, maar ook een scène uit het dagelijkse leven! Zeg maar: de wereld is een permanente carnaval. Voor wie staat die Baas Ganzendonck? Dat moge n wij zelf invullen. Maar ... als u me toestaat: een tip: denkt u misschien ook eens aan de zelfver­ klaarde grote kunstenaars, aan de modieuze kunstgoeroes, kortom aan de ... " nieuwlichters " !

Maar terug naar het "model". Hoe verhoudt het naaktmodel zich tegenover de Claudia Schiffertjes, de soubrettes, de snoezepoezen? Al deze opge tutte dametjes zijn bekoorlijk, jawel. Maar achter de schone schijn schuilt leegte en kilte. Op de uit­ nodiging staat een tekening van twee jon ge vrouwen: ééntje kijkt ons verleidelijk aan, in een goed bestudeerde nonchalante houding; de andere, met de rug naar ons, onderzoekt in een grote spiegel hoe ze er het beste uitziet. Zij tracht letterlijk de spiegel naar haar hand te zetten: "Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, ben ik zo de mooiste van het land?" Deze dametjes willen gezien worden zoals ze eigenlijk niet zijn. Van kindsbeen af weet Driesschaert dat het modieuze een vorm is van maskerade en carnaval , een spelletje "bedrieger bedrogen". De soubrette wil verleiden door zich mooier te tonen dan ze is maar ... ze trapt in haar eigen val. Net als Psychè de nimf die zich wellustig spiegelde in het water wordt ze verliefd op zichzelf, waardoor het spel van de verleiding stokt: zij wordt op zichzelf terug geworpen. De tweede illustratie op de uitnodiging toont dit heel expliciet: we zien er twee charmante dames, leunend aan een tafel, eenzaam, elk alleen met zichzelf.

Op de muur verschijnen de woorden: "het is kil hier, kille kilte, bekende leegte, kille bekende" ... als een moderne versie van het Bijbelse "Mene, Tekel, Fares" dat Yahweh met een onzichtbare vinger op de muur schreef : "je bent gewogen en te licht bevonden". Nee, hoe char­ mant ook, de wereld van de snoezepoezen is ijdel leeg, kil; hij kent geen intermenselijke warmte.

Maar hoe helemaal anders gaat het er aan toe aan het hof van de nar, in het atelier van de artiest.

Hier geen leegte meer, alleen extatische vreugde om het mooie lijf, bij het model en bij de kunste­ naar. De jonge vrouwen liggen te soezen als grote katten, in allerlei sensuele poses. Hier triomfeert de kunstenaar-nar: hier kan hij zich ongeremd uitleven in een virtuoos picturaal spel met het model, voor hem blijkbaar de enige manier waarop zijn wereld weer mooi, licht en warm wordt. Je kan dit straks natrekken in de vele schetsen en tekeningen van naakten, maar ook, met een kleine variatie, in de twee grote marines in oliepastel: de monumentale baadster in bikini en het grote naakt aan het strand! Mag ik dan begrijpen dat alleen de kunst - waarvoor "het model" model staat! - ook onze wereld, die van ons, kijkers, een beetje mooier, lichter, warmer en feestelijker kan maken?

Dames en heren, ik probeerde tot hier toe greep te krijgen op de thematiek van Herwig Driesschaert. Maar een plastisch kunstenaar van niveau dient ook een geëigende vormentaal te creëren voor zijn wereld. Vandaag beheerst deze kunstenaar meer dan ooit alle aspecten van het métier: de tekening, de vlak­ verdeling, de kleur, of het nu gaat om het werken met potlood, sepia of oliepastel.


U zal een aantal studies zien waarin de kunstenaar zijn technisch kunnen ongeremd botviert, een beetje zoals een pianist wel eens zin kan hebben om, tussen het echte werk door, "Les exercices de la Grande Vélocité" van Czerny te spelen. Driesschaert gaat zichtbaar prat op zijn technisch kunnen. Terecht. Hij stelt dat de perfecte beheersing van het métier de beste garantie is voor de geslaagde expressie van een emotie. U hoeft het er niet mee eens te zijn. Want ook Driesschaert erkent dat sommige aangrijpende moderne kunstwerken het doen zonder technische hoogstandjes. Maar, zo vraagt hij, willen die andere moderne kunstenaars dan ook erkennen dat métier niet "per se" de kunst in de weg staat? Meer zelfs, dat zijn métier perfect in dienst staat van zijn kijk op de wereld?

U zal vele schetsen zien van scènes die in de grotere werken worden hernomen. Let u er maar eens op hoeveel keer hij de man op zijn draagstoel uit Het nieuwe licht heeft uitgeprobeerd in aller­ lei houdingen, en hoe hij slechts gaandeweg de finale, sarcastische, vorm voor de dragers heeft gevonden. Andere schetsen leggen poses vast van snoezepoezen of van naaktmodellen, in vinger­ vlugge en vederlichte schetsen. Soms resulteren die schetsen in grote tekeningen, zoals die twee waarop een naakte vrouw in een zetel ligt, onder een immens hoog raam, wat een schitterende ruimtewerking geeft! Met enkele trekken, ritselend en flitsend, weet hij het volume van een lijf te suggereren.

Is het dan toch waar dat Driesschaert de meest Franse van onze Vlaamse schilders is? Bij de keuze van zijn thema's denk je al eens aan Degas; en zijn lichte toets, zijn schilderen met licht en lichtvlekken, heeft iets van de Franse impressionisten.

En dan de oliepastels. Ook hier vinden thema en vorm elkaar perfect. In de gemene wereld van de Baas Ganzendoncks, zoals Het nieuwe licht , domineren giftige mengtonen, als uitdrukking van zijn sarcasme. In de esthetisch aantrekkelijke maar 'lege en kille' wereld van de Claudia Schiffertjes speelt het getemperde licht van zijn zachte ironie. Maar alleen voor het "naaktmodel", voor Venus, voor zijn eigenste stukje illusie, spetteren de kleur en het licht helemaal open in een zonnige apo­ theose, zoals in de monumentale baadster aan het strand!

Dames en heren, te oordelen naar de dominante trends in de hedendaagse kunst, lijkt Driesschaert op een zijspoor te zitten. Maar als het juist is wat ik heb willen aantonen, namelijk dat deze kunste­ naar een eigen plastische taal heeft gecreëerd die op een perfecte wijze vorm geeft aan de drievou­dige structuur en dito sfeer van zijn eigen-zinnige wereld, dan zit hij zeker niet ... op een doodlopend spoor!

Vic Nachtergaele
Tielt, Galerij Verkest,
13 april 2002

Artikel uit 2002 door V. Nachtergaele naar aanleiding van de tentoonstelling in Tielt, opgenomen in het boek tekeningen en pastels, p. 19-22, Groeninghe uitgeverij, 2004.

Back to the roots ...

Kunst is wel het wonderlijkste spel dat de mens ooit heeft bedacht en eindeloos gevarieerd.
Wie nu, anno 2004, het niveau van zo'n spelvorm - oud of nieuw - of de betekenis van een kunste­naar of van een oeuvre echt wil inschatten, moet een eerlijk antwoord durven te zoeken op steeds meer lastige vragen. En wie probeert te peilen in de taal en de ziel van die kunstenaar - een bezielde homo ludens! - doet er goed aan zich te verdiepen in de roots, de afkomst, de startblokken van die bevraagde zonderling. Ook rechtvaardige rechters moeten zo'n inspanning leveren, wanneer zij een gefundeerd oordeel en vonnis willen vellen over misdadigers. Anders dan kunstenaars, nog heviger tegendraads, zijn ook deze - vanuit een pijnlijke misgroei in hun milieu - tot zeer bijzondere en ingrijpende menselijke daden in staat ...

Was Vincent Van Gogh niet van in den beginne de idealistische domineeszoon, die in het spoor van zijn vader mislukken zou, maar die toch trouw wou blijven aan zijn wezenlijke behoefte om de slechte wereld iets meer bewoonbaar te maken, desnoods met kunst?
Voelde Paul Gauguin geen zeemansbloed en Peruviaans indianenbloed in zijn aderen stromen? Kan men de diepere verklaring voor Rubens' verbazend brede kijk op zijn tijd, en zijn voor­ beeldige omgang met zoveel levensfacetten, niet grotendeels zoeken in een unieke kruisbestuiving? Hij was immers de zoon van een zeer intelligente protestantse vader, een Sinjoor in ballingschap - een wat vervallen seigneur - en van een kordate maar gevoelige moeder, met een bewuste katho­lieke levensaanpak.

Om het krappe gezinsbudget te ontlasten, stuurde zij haar Pieter-Paul - wees geworden - de wijde wereld in om goede manieren te leren en zijn man te staan. En de grote Rubens startte als kleine page in een adellijke familie. Pas jaren later, na smeken en aandringen en voorspraak, mocht de jonge, leergierige hoveling een klassieke (en lange en trage!) kunstenaarsopleiding in de Scheldestad gaan volgen ...
Was de ongemeen vinnige Pablo Picasso niet het idool van een ijverige vader-tekenaar, die vreselijk hoge verwachtingen koesterde over zijn getalen­ teerde zoon? Pablo heeft - qua inventiviteit - deze hoop nooit beschaamd ...

Om nu de wereld van Herwig Driesschaert (°1938) binnen te stappen, raad ik iedereen aan zich nog even een frappant geval te herinneren, nl. dat van James Ensor. Wie zou durven ontkennen dat diens kinderjaren, intens beleefd in het rommelige schel­ penwinkeltje in de Vlaanderstraat in Oostende, niet de richting bepaalden waarin hij zou groeien? Alles bood deze habitat hem aan: wondere schel­pen, krabben en visgeur, en in de karnavalstijd de bizarre en onweerstaanbare maskers en tronies ... En de frustrerende burgerlijkheid! En de nabij­heid van de zee met haar ontelbare lichtschake­ ringen! Alleen al door deze nabije, simpele thema­tiek, zou hij zich bijna onmiddellijk - herkenbaar, uitdagend èn aanstootgevend - distantiëren van zijn zeldzame vrienden. En van zijn geniale tijd­ genoten - Monet en Seurat, Degas en Renoir, Toulouse-Lautrec en Munch ... - vernieuwers die hij pas jaren later, als homo ludens studax, echt zou leren wegen en (voor hem strikt persoonlijk toch) te licht of te zwaar bevinden ...
Tussen de onvergelijkbare Ensor en de unieke Driesschaert blijft natuurlijk een kloof gapen ...


Maar toch is er op zijn minst deze onmiskenbare parallel. Ook Driesschaert groeide op tussen de plooien van een provinciestad, maar zeker geen ingedommelde, geen badstad of vissershaven, geen havenstad zoals het Oostende van het fin de siècle, vol nostalgisch sentiment en prikkelende zeelucht. Het Kortrijk van de jonge Driesschaert was heel anders: een onmiskenbaar ambitieuze stad van vlas en van commercie, tijdens en kort na de onzalige en ontredderende Tweede Wereld­ oorlog. Wie precies wil vatten wat hiermee be­doeld wordt, moet Het verdriet van België lezen of herlezen, waarin een onnavolgbare Hugo Claus, met feeling en sarcasme, met mededogen en af­schuw, met verve en doorwinterde romanciers­ knepen, een onvergetelijk portret van zo'n milieu en zo'n verwarrend tijdperk neerzet.

Als kind groeide Herwig in die jaren thuis op, beschermd èn losgelaten terzelfdertijd, in het druk beklante naaiatelier van zijn moeder. Zij was niet alleen een geïnspireerde modiste, die goochelde met kopspelden en paskrijt, maar ook een goede moeder, die en passant haar bengel in de gaten hield en bewonderde. Onbewust ging zij haar oogappel voor met het schetsend potlood. Ook hij sloeg vroeg aan het tekenen. Bliksemsnel kijken - want alles veranderde daar voortdurend van plek en pose, van stof, kleur en attribuut! - en zich als kind duizend en één keer verbazen over zo sterke variaties op hetzelfde thema ... Later vond moeder - fatsoenlijk opgevoed - dat haar op­ groeiende jongen te groot was geworden om te blijven rondhangen tussen al die zich gedeeltelijk uitkledende, al die vol verwachting passende en paraderende, al die zich zo galant mogelijk spie­gelende dames ...

Tussen de levendige paskamer, met haar heel eigen licht en schaduw, geluiden, taal en geuren, en daartegenover de nieuwe, aparte maar doodgewone leefruimte voor een scholier, werd een scherm opgetrokken. Hij was als het ware uit een paradijs verbannen en dus ... met de erfzonde geconfronteerd. Maar de herinnering aan die wondere wereld achter dit scherm zou de puber, de man en de tekenaar in Driesschaert nooit meer verlaten!
De aantrekkingskracht en de ban, die van die schone schijn bleven uitgaan, heeft hij nooit afgewezen of verbroken, maar integendeel gekoesterd en gecultiveerd!
Wanneer wij nu, na bijna een halve eeuw groeiend en vibrerend kunstenaarschap, het huidige werk van Driesschaert scherp gadeslaan en karakteri­seren, binnen het groter geheel van zijn omvangrijk oeuvre, dan liggen de kaarten nog altijd goed lees­ baar op tafel..., diezelfde kaarten van in de jaren '40, toen de hevige bekoring een aanvang nam.

Dit boek en de komende grote tentoonstelling in zijn geboortestad selecteren gericht uit het werk van de jaren '90 en van rond de jongste eeuwwisseling. Hij heeft intussen ongetwijfeld ook andere boeiende thema's behandeld, maar die zijn vandaag in de grote mappen of bij de verzame­laars thuis gebleven. Wie zal ontkennen, wie zal betwisten, dat hij hier naar zijn eerste liefde teruggekeerd? Tussen toen en nu blijft tastbaar de rode draad gespannen, die zo karakteristiek was en is voor Driesschaert's individuele aanwezigheid, in de plooien van de immens geschakeerde kunstwereld van de jongste halve eeuw.


De met niets te vergelijken fascinatie die uitgaat van de vrouw, op de rand van paradijs en erfzonde, van liefde en haat, als in een duistere spiegel ... Maar dat is precies een thema, dat niet ik maar een mede­ auteur van dit kunstboek over Driesschaert's complexe kunstenaarsschap uit de doeken zal doen.

Het leraarschap: doem of zegen?

Na de schooluren trok Octave Landuyt, in die dagen vurig en progressief tekenleraar aan het Kortrijkse Atheneum, en een boeiend pedagoog zich het lot aan van een paar scholieren, waar­ onder Herwig, die begerig waren naar meer ... Met enkele kameraden, de schildersezel op de rug, trokken zij de vrije natuur in!
Jaren later, na veel aarzelen, viel uiteindelijk de studiekeuze: het zou het Sint-Lucasinstituut in Gent worden. Belangrijke stap met immense gevolgen! Een artistiek midden met rijke, maar fel omstreden tradities en een hele trits veeleisende leraren, met een verbluffende stielkennis en bagage. Elk van hen natuurlijk ook met zijn soms storende hebbelijkheden. Maar Gerard Hermans, Max Van Damme, Gaspard De Vuyst, Gilbert Klemans, Arno Brys en vele anderen, onder leiding van de wondere Broeder Urbain, hielpen hun Sint­-Lucas de sprong te maken naar de moderniteit.
En dàt zinde de talentrijke Herwig wel!

Nog maar net was de hele cyclus doorworsteld en met prijzen afgesloten of een nieuwe kans werd geboden en gegrepen: in deze alsmaar groeiende kunstschool komen arbeiten naast en tussen die vaste waarden ...

Intussen had hij ook enkele maanden geëxperimenteerd, o.a. in Parijs, onder het waakzaam oog van Ossip Zadkine.

Toch werd Driesschaert door de boeiende Arte­veldestad niet verzwolgen, zoals Jonas door de walvis. Hij verkoos de prozaïsche navette en bleef Kortrijkzaan in hart en nieren, in doen en laten. We denken hierbij ook aan twee van zijn bril­jante generatiegenoten, die ook zijn gewaardeerde collega's werden en goede vrienden, maar heel anders geaard: Raf Coorevits en Harold Van de Perre. Ook zij lieten de grootstad bewust links liggen.

Gestimuleerd door die nieuwe uitdaging van het leraarschap - van meet af aan en ononderbroken zijn (h)eerlijke broodwinning, zodat hij puur artistiek, steeds zijn eigen doelen kon blijven bepalen en niemand naar de ogen hoefde te zien - ging hij zijn talloze studenten voor in het vormonderzoek: de combinatie van persoonlijke ervaring van plastische uitdrukkingsmiddelen enerzijds, de onuitputtelijke analyse van grote meesters anderzijds. Ook die waren ooit op zoek gegaan naar het mysterie van de treffende lijn, van de verrassende bladvulling, het juiste contrast, de expressiviteit van de anatomische fout ... Rembrandt en Rubens, de fluwelen Watteau en de virtuoze Tiepolo, Degas en Rodin, de expressio­nisten ...
Stel je even voor dat Driesschaert meetkundig tekenen had moeten geven!

Het is geen lachertje om zoveel jonge eigenwijze snaken samen, telkens opnieuw, het wezenlijke èn de subjectiviteit van elke artistieke oplossing bij te brengen, en hen het waarom van een oefening of een examenopgave te verduidelijken.


Jongeren hunkeren er immers naar, om de telkens wisselende signalen van een nieuw kunstklimaat om hen heen, te capteren en er zelf mee te experi­menteren. Maar niet zelden willen ze al rennen en zweven (sommigen zelfs al exposeren ...) nog voor ze goed en wel lopen kunnen, of vooraleer ze het a b c van de complexe menselijke structuur behoorlijk onder de knie hebben.

Via een coherente en volgehouden pedagogie al deze diverse creaturen tussen de vele klippen door loodsen: eerst en vooral die van de overmoed en van de ontmoediging. Daarbij de bekoring pareren van de non-figuratieve sirenenzang, de nogal doorzichtige knepen van de pop, de collage, de dripping en de minimal art, of de glibberige vluchtroute van de conceptuele kunst en tutti quanti...
Stuk voor stuk verrassende, vernieuwende, en soms meesterlijk aangebrachte stukjes van de gigantische, onoverzichtelijke puzzel die de moderne of de actuele kunst sinds de pionierstijd geworden is ... Creaties die doorgaans handig nageaapt, of zoveel gemakkelijker gevarieerd kunnen worden dan een frisse, verrassende naakt­ tekening of een werkelijk subtiel opgezette land­schapsaquarel ... Is een proefondervindelijke dialoog met een Rik Wouters, een Egon Schiele of een Jos Verdegem - ik spreek nog niet van de droom met hen in duel te gaan of ze ooit te kunnen evenaren! - niet zoveel moeilijker dan enthousiast te dwepen en wat uitleg te geven over een interessante Willem De Kooning, of een delirische Pollock, een Vasarely, een Warhol of een Christo?

Driesschaert toonde niet alleen waar het verschil lag of waar de knoop zat. Hij demonstreerde niet alleen, maar leefde als het ware zijn studenten voor, dat, als je een crack wil zijn in het figuratieve, je in wezen door geen enkel vormelijk probleem lang mag gehinderd worden. Dat je een authentieke creatieve impuls enkel via technisch meesterschap geloofwaardig kunt maken, ten­ minste in de ogen van wie werkelijk met échte kunst vertrouwd is. Een minder begaafde of minder bezielde leerkracht, een zelfingenomen betweter of een doorsnee galerijbezoeker kun je natuurlijk vrij gemakkelijk met heel wat minder overtuigen ...
Driesschaert legde voor zichzelf de lat hoog, héél hoog, en mocht van zijn talloze studenten dan ook veel, véél vragen!

Maar: je moet beresterk zijn, wil je telkens op­ nieuw ontsnappen aan het risico van de routine, aan de sleur en de dwangmatigheid van bijna 40 jaar levend model geven, altijd maar geven ... En naast je intens beleefde leraarschap en leider­schap (hij heerste in die klas van levend model! En precies in die discipline, waar zoveel heibel en misverstanden over geweest zijn, in een zich christelijk achtend pedagogisch milieu!) toch paraat blijven om, bovenop je zware dagtaak, ook nog zelf scheppend te blijven, en dit tot op vandaag! En een geweldige stroom van groots, vrij eigen werk voort te brengen, in de heilzame eenzaamheid van een bescheiden atelier ...


Enkel hij, die bij het aftasten van de grenzen van het eigen kunnen, zó alert blijft, zó ambitieus, zó met de twee voeten op de grond, en zó gediscipli­neerd, dat hij ook daarvoor doelgericht de fysieke conditie blijft verzorgen, kan die twee bergen ver­zetten.

Con brio

Iedereen weet dat onvermoeibaar observeren en raak tekenen, eeuwenlang het voornaamste hulp­middel zijn geweest, om een omslachtig schilderij voor te bereiden. Vroeg of laat moest de verzelf­standiging van de tekening volgen ... In de 19e eeuw veranderde dan weer alles. Nieuwe repro­ductietechnieken tastten de zekerheden aan ... Was dankzij het fototoestel de tekening naar het leven niet overbodig geworden?

Is er in de moderne kunst geen plaats meer voor goede teken- of chevalet-schilderkunst? Moeten actueel en van deze tijd samenvallen met figu­ratieve (of non-figuratieve) simplificaties, met (doorgaans valse) mystiek van wereldsolidariteit of nihilisme, met op massaproductie gerichte pro­ducten of met kijkcijfers?

Voor dat soort vragen gesteld, aarzelt Driesschaert even en haalt dan zijn brede schouders op. Vol­komen terecht. Hij wil geen theoreticus zijn en ook geen wereldverbeteraar, geen hemelbestormer. Hij trekt de trap op naar zijn atelier en schept daar, ongerust of verbolgen op die stomme wereld, een nieuwe, gebalde symfonie in witten en grijzen, in zwarten en okers ...

Waarom zou iemand, die continu focust op het wonder van de menselijke gestalte, houding en aangezicht, uit de tijd zijn ...? Doen zovele voortreffelijke portret-fotografen niet precies dàt, maar met een andere technologie? Moeten fotograaf en plastisch kunstenaar elkaar wel concurrentie aandoen? Zijn ze niet wezenlijk verschillend gewapend voor hun artistieke strijd? En is die moderne beeldcultuur - fotografisch of sterk abstraherend, naturalistisch of mechanisch - zoveel moderner an sich dan de beeldcultuur van een Van Eyck, een Holbein, een Daumier of een Toulouse-Lautrec, waar we in massa op af stormen van zohaast zij geëxposeerd worden?

De menselijke figuur, het medium bij uitstek waarop alle menselijke en artistieke bekommer­nissen, tussen diepe haat en totale overgave, kunnen geprojecteerd worden, is dus niet van deze ... of van een andere tijd, maar zal hopelijk van alle tijden blijven. Steeds meer computergebruikers - een nieuw type mens? - gaan er intussen echter al van uit, dat bv. correct taalgebruik niet meer aan de orde is ... De computer zal wel creatief overnemen en de eventuele fouten uitvegen ... De Brave New World is dus niet meer veraf... Is een beeld niet meer van onze tijd omdat het zo krachtig, zo helder is, en zo vlot te voorschijn getoverd uit het niets, zo genietbaar? Is het de opdracht van actuele kunst ons te doen twijfelen, ons voor schut te zetten of ons gevoel van eigenwaarde neer te halen? Arme twijfelaars ...

In wezen ziet Driesschaert zijn onderwerp nu eens in lijn en kleur, dan weer in zwartwaarden en in gradaties van licht. Deze zijn het, die zijn aller­eigenst gemoed beroeren ...


Aan die particuliere emoties, die aan bijna elk ander mens ontgaan, de krachtigst mogelijke gestalte te geven: dat is wat hij zich tot doel stelt bij elk ambitieus herbeginnen van nul, op een naakt, groot of reuzegroot blad papier ...

Al het andere - thema, psychologische invalshoek, filosofie, sociale interpretatie, moderniteit of niet ... - komt er al dan niet bij ... Alles probeert hij ondergeschikt te houden aan zijn voornaamste doel: zich te omringen met een van leven trillende, poëtische wereld, waarin hij zich vrij kan mani festeren en zich terzelfdertijd kan hullen als in een duistere spiegel...
Hij speelt het aartsmoeilijke spel telkens opnieuw en totaal: ridder of mis! En meestal wint hij! Chapeau!

Onbegonnen werk binnen dit kort bestek indivi duele werken, in dit fraaie boek herleid tot een musée imaginaire, te gaan analyseren. De kijker, de bevrager of de bewonderaar staat hier voor eigen verantwoordelijkheid. Hoe moet je trouwens bv. die verbluffend lumineuze tekening met dat liggend naakt, ruggelings gezien, onderaan een venster, gaan toelichten? Wat kan ik daaraan toevoegen? De naam of de leeftijd van het model misschien? Of de maten van het raam? Bedenk alleen dat je bij zo'n subtiele krachttoer begint op een leeg blad en met veel schroom ... Maar hier moet je de waarde van de tekening niet achter het beeld gaan zoeken, zoals je vaak te horen krijgt, als je voor de eveneens heldere potloodtekeningen staat van een Joseph Beuys of een Dan Van Severen. Dan is mijn vraag: wie is hier - hic et nunc - in dit concreet werkstuk, de grootmeester, de tovenaar?

Of zijn wij al zo diep gezonken in onze democratische nivelleringsdrang, dat wij geen grootmeesters, geen onnavolgbare goochelaars, geen zeldzame vlinders meer kunnen verdragen? Enkel maar goedgelovige jaknikkers, cultuurconsumenten en vooral: dik betalende kijklustigen? Grappig om te zien, hoe de lucide Bosch en Breugel deze mentaliteit, dit boerenbedrog - dat van alle tijden is! - zo fijntjes door hadden!

Wat Driesschaert's eigen tekenstijl betreft: er zijn natuurlijk ettelijke manieren om met het conté­ potlood of de oliepastel (die veel vlugger droogt dan de klassieke pastel en een picturale laag op laag toelaat ...) om te springen. Hoe ver liggen bv. de geniale tekenstijl van een Seurat en van een Klee wel niet uit elkaar? En wie van hen zou het bij het rechte eind hebben?

Driesschaert verwerkte - hoe kon het anders? - zeer diverse artistieke invloeden. Wanneer we hier de contrasterende figuren van Tiepolo en Verdegem heel even weerhouden, dan heeft dat een diepere grond. De Venetiaan Giovanni Battista Tiepolo staat voor de bewonderde, ogenschijnlijk ongeremde, lyrische tovenaar in de ruimte. Van de intrigerende, melancholische bohémien Jos Verdegem (1897-1957), dolend tussen Parijs en Gent, en die men ook wat tussen de plooien van de kunstgeschiedenis heeft weggemoffeld ..., heeft Driesschaert ontzettend veel opgestoken, vooral in verband met het gebruik van mengtechnieken en nerveuze composities.


Meer en meer is Driesschaert zich gaan bekwamen in de picturale techniek van de oliepastel ... En dan komen er onwillekeurig oplossingen en resul­taten van anderen, bv. een Degas, om de hoek kijken ... En dan? De hartstocht van Driesschaert voor een tekenkundige, en - steeds meer simul­taan - voor een picturale en zelfs een sculpturale uitdrukking - bij voorkeur die van een fel zitten­de of fel aanwezige vrouw - is zo hevig, dat de expressiemiddelen zich steeds vaker organisch gaan verbinden. Potlood en krijt, pen en lavis, pastel en penseel, in diverse combinaties. Dààr schuilt het artistieke driftleven van Driesschaert!

Het grote formaat dat hij bij voorkeur hanteert, frappeert vooral de kenner. Overmoed of niet te stuiten honger? Een tweede natuur? Schuilt in de bravoure - zoals bij een Toon Hermans - iets dat niet meer van deze tijd is?
Bekijk eens goed zijn wondere "verzamelbladen". Welke andere tekenaar, van zijn generatie of jonger, in Vlaanderen, legt eenzelfde generositei en trefzekerheid aan de dag? Moet men hem zijn (ogenschijnlijk moeiteloze, zoals bij Rubens of Tiepolo ...) handigheid verwijten? Is modern in dat geval dan synoniem voor houterig, mechanisch onvoldragen, doodgewoon experimenteel?

Moet er in de kunstwereld - een beetje zoals in de eindeloos geschakeerde wereld van de insectecten - geen plaats blijven voor ergernis verwekkende pissebedden en irriterende kakkerlakken, voor noeste mieren en akelige spinnen in alle formaten, maar ook voor plots opduikende en weer wegzwevende zeldzame vlinders ...? En die laatste vind je nu eenmaal niet vaak in metro- of tankstations, in grootwarenhuizen of torenflats.

Zo moet er, in het artistieke Babylon van rond het jaar 2000, plaats blijven voor laatabstracten en hyper-pseudo­realisten, voor geometrie en delirium tremens, voor kunst teruggevonden in de concentratiekampen, voor kunst in de massamedia, voor geniale zon­dagsschilders en computerkunst, en zelfs voor handige apen ...

Twee zelfportretten en één stilleven vind je in deze selectie ... Toevallig? Bevreemdend? Zoals bij de meeste zelfbewuste kunstenaars was de bekoring van een of meerdere zelfportretten - met hun hele problematiek van inkleding en sym­boliek - ook voor Driesschaert te sterk. We krijgen een aan het levenscircus gekluisterde Pierrot te zien, die zich in het kader wringt, die men verplicht zich te krommen naar de luimen van de wereld ... en een ons bevragende maestro, half verdoken achter twee vrouwelijke muzen ... Ja, wie zoals hij, zich spiegelt aan Velasquez en Goya, speelt met vuur... En was dat niet precies de rol van Prometheus?
Eén stilleven, met wat schrale decoraties en een verroest consumptieblik, achteloos ergens weggeslingerd, bewust opgeraapt en tot dialoog uitgenodigd, zoals in de unieke sprookjes van H.C. Andersen ... Ook al niet meer van onze tijd? ... Mij treft die identificatie met de wegwerpcultuur, als een soort vanitas-motief, te verstaan allicht in directe verbinding met de boodschap van de zelf­portretten ...

Is het kiezen voor vrijheid, het opbouwen van immuniteit voor het warm en koud blazen, voor een dictaat van de kunstpausen, voor de caprichos van kunstmanagers en tentoonstellingsmakers, dan een vergrijp? Moet dat per se uitgelegd als gedemo­deerd zijn, geblaseerd of ongeïnteresseerd aan de internationaal en commercieel hoger gequoteerden?


Hier staat Driesschaert in mijn ogen schouder aan schouder met zijn generatiegenoot Raf Coorevits, die al etsend even ver wegdreef van de luidruchtige en modegevoelige kunst, en door taai volhouden op een eenzame hoogte kwam. Zijn artistiek lot. Maar Coorevits is introverter, voorzichtiger, minutieuzer, meer intimistisch dan zijn complex opgebouwde vriend Driesschaert. Allebei staan zij op de hoogste trap (schavot?) van de bezielde ambachtelijkheid, van de kunst als de hoogste graad van kunnen ... en dat alleen al kan kwaad bloed zetten bij wie dit peil duidelijk niet haalt.

Wie het potlood, de pastelstift of de etsnaald zo kan doen zingen, hoeft zich geen zorgen te maken over het antwoord op de overbodige vraag of hij wel van deze tijd is ...

Hij is voor deze overhaastige tijd, die gulzig, vervuilend en würzellos leeft: a thing of beauty, een weldaad.

Wie het beste in dit oeuvre eerlijk en onbevoor­oordeeld (maar kan dat eigenlijk wel?) beschouwt, kan moeilijk anders dan nederig en dankbaar worden - twee humane eigenschappen, die uit het assertieve, postmoderne leefklimaat geweerd werden ... - om zo'n wondere synthese van kracht en schoonheid, van levensnabijheid en tijdloos­heid ...

Paul Kongs
februari 2004

Artikel uit 2004 door P. Kongs, opgenomen in het boek tekeningen en pastels, p. 9-15, Groeninghe uitgeverij, 2004.

Herwig

Jij, eenvoud en bescheidenheid zelve,
Bovenal vriend
In alle stilte heb je ons verlaten.
Wij wisten amper van je ziekte
En verkeken ons op de ernst.
Je bent gegaan zoals je meestal overal kwam
Onopvallend.

Jij, meesterlijke tekenaar
Beeldend kunstenaar
Te laat ontdekt door Emiel Veranneman
Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen
Miel schreef als voorwoord in de hulde uitgave over je tekeningen en pastels:
"Had ik hem twintig jaar vroeger gekend,
Dan had bij bij de groep van de
Stichting Veranneman behoord."

Jij, altijd in de ban van Lite Lo, van Niemands Elga of Elga Niemand
Je kon als geen ander een vrouw draperen.
De litho's van Elga Niemand hebben Kleikop geen windeieren gelegd
Wellicht de belangrijkste inkomstenbron in de hele geschiedenis van onze Ring.
Met heel Kleikop hebben wij uw waardevolle litho's in de woonkamer gebracht.

Herwig

Bernard vertelde mij dat jij in de winter nooit het daglicht zag.
's Morgens vertrok je met de wagen in het donker
Overdag bleef je met de naakte modellen in een geblindeerde klas
's Avonds kwam je thuis in het donker
Met jou bedenking:
Wie heeft nu zo'n beroep,
's morgens vertrekken in het donker, een hele dag met blote vrouwen in de donkere model klas, terzelfdertijd werken met kleur, pastel, acryl en sanguine ...
's avond thuiskomen in het donker ...
Toch waren het geen donkere dagen

Herwig

Jij, vriend in alle stilte
Ik herinner mij dat je ten tijde van De Kandelaar in Kuurne en Het St Elooishof in Kortrijk altijd op de laatste rij zat,
Samen met Toon Cornelis
Met Eddy Rooseboom en met Lieven Steenhoudt
Daar konden jullie naar hartelust moppen tappen
En af en toe, op het gepaste moment, eens gevat tussenkomen

Jij vriend in alle stilte
Je relatie met Jaak Coryn
Was er een van haat - liefde
Maar op Jaaks sterfbed stond je daar met een perfect getekende hand
Een reikende hand

Herwig

In al je bescheidenheid herinneren wij ook je dramaatjes
Zoals
"Moei ne kjeir weten wat dat kik nu were tegenkom" ...
Of
"ge peis zeker wat komt den dienen hier nu doen?"
Dramaatjes als:
"Ik kan niet naar de maandvergadering komen want morgen moek onzen Alex naar Leuven voeren voor z'n examen ... "
"'k moe kik hier nu prissen komen skooien voor de vootbal van mine zoëne ... "

Herwig

In een interview gaf je te kennen:
"Ik ben een merel, en dan moet je niet zingen als een kanarie"
Wel Herwig
Je was geen kanarie of merel
Je was de beste zanger
Een Nachtegaal.
Of nog beter die clown van jou
Die niet past in om het even welk kader.
Met deze beeltenis op het koor van de OLV kerk
Hebben wij afscheid van jou genomen

Herwig

Kleikop zal doorgaan met het embleem van jou hand.
De litho's blijven onze huiskamer versieren
En in de geschiedenis van Kleikop
Zal je naam nooit ontbreken.
Uit het oog maar niet uit het hart.

Philippe Christiaens

Begeleidende tekst bij de presentatie van Philippe Christiaens in één van de vergaderingen van de Marnixring Kleikop.

Verdere literatuur

"Ons erfdeel" - Jaargang 11 (1967-68)

"Ons erfdeel" - Jaargang 18 (1975)

Monografie:

1976 Uitgeverij Lannoo (Tielt)

Met teksten van

Julien Van Remoortere
Jaak Stervelynck
Gaby Gyselen
-

2004 Uitgeverij Groeninghe (Kortrijk)

Met teksten van

Emiel Veranneman (voorwoord, 2003)
Gaby Gyselen (1990)
Vic Nachtergaele (2002)
Paul Kongs (2004)